Unesco Vlaanderen

Kwaliteit onderwijs daalt door lerarentekort

Gepubliceerd op 08/10/2002 door Unesco Platform Vlaanderen

"Het Statistisch Profiel van het Leerkrachtenberoep", een globaal onderzoek van de UNESCO en het International Labour Office (ILO), werd op 5 oktober voorgesteld naar aanleiding van de Wereld Leerkrachten Dag. De resultaten van dit grootschalige onderzoek tonen aan dat er wereldwijd een lerarentekort is waardoor de kwaliteit van het onderwijs afneemt.

Problematiek

Het onderzoek wijst uit dat het aantal schoolgaande kinderen in de jaren 1990 wereldwijd sneller is toegenomen dan het aantal leerkrachten. Hierdoor geraken de klassen in ontwikkelingslanden overvol. In sommige ontwikkelingslanden zijn er zo'n 100 leerlingen per leerkracht.

In de geïndustrialiseerde landen is het probleem even omvangrijk. Verslechterde werkomstandigheden en lage lonen zorgen ervoor dat steeds minder mensen kiezen voor een job in het onderwijs. Hierdoor ontstaat er een tekort in het lerarenkorps en wordt de kwaliteit van het onderwijs bedreigd in een tijd waarin kennis en vaardigheden steeds belangrijker worden.

Kwantitatief onderzoek

Het "Statistisch Profiel van het Lerarenberoep" is gebaseerd op de meest uitgebreide verzameling van data over leerkrachten ooit, zoals o.a. hoeveel leerkrachten er zijn, wat hun sociaal-economische achtergrond is, welke opleiding ze hebben genoten en in welke werkomstandigheden ze hun beroep uitoefenen. In het onderzoek wordt er een duidelijke link gelegd tussen de status van leerkrachten en de kwaliteit van het onderwijs. In die landen waar de werkomstandigheden optimaal zijn, heeft het onderwijs doorgaans een grotere prioriteit en dus een betere kwaliteit.

De data tonen aan dat, door gezamenlijke inspanningen, het aantal leerkrachten basisonderwijs in de ontwikkelingslanden steeg met 9% in de periode 1990-1995. Het nadeel is echter dat het aantal leerlingen met hetzelfde percentage groeide, waardoor het lerarentekort niet opgevuld werd. Een ander aspect dat belicht wordt is dat in de ontwikkelde landen, het aantal leerkrachten sneller groeide dan de populatie van de secundaire school, respectievelijk 14,3% tegen 6,0%. In de ontwikkelingslanden is dit verschil niet zo groot, 16,4% tegen 13,9%. De studie toont echter aan dat de helft van de totale jeugdpopulatie met een middelbare schoolleeftijd in de ontwikkelingslanden niet naar school gaat. Als er meer jongeren naar school zouden gaan zoals het moet, dan stijgt de vraag naar leerkrachten exponentieel.

Ontwikkelingslanden

In de minst ontwikkelde landen is de verhouding leerlingen/leerkracht drie keer hoger dan in ontwikkelde landen. In landen zoals bijvoorbeeld Benin, Congo en Mali zijn er gemiddeld 50 tot 70 leerlingen basisonderwijs per leerkracht. Een gemiddelde van 70 leerlingen per leerkracht wil zeggen dat er klassen bestaan van 100 leerlingen waaraan slechts één leerkracht lesgeeft. In de lidstaten van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) zijn er gemiddeld 16 leerlingen per klas. In Denemarken bijvoorbeeld zijn er zo'n 10,6 leerlingen basisonderwijs per leerkracht, in Luxemburg zijn er dit gemiddeld 12,5 en in Italië 11,3.

De leerkrachten in ontwikkelingslanden zijn vaak jong en onervaren. In de meeste landen zijn meer dan 30% van de onderwijzers jonger dan 30 jaar. In Indonesië bijvoorbeeld is 52% van de leerkrachten basisonderwijs nog geen 30 jaar. De meeste onderwijzers hebben de academische kwaliteiten om hun job uit te oefenen, maar de kwalificaties verschillen van land tot land. In vele van de minst ontwikkelde landen hebben de leerkrachten basisonderwijs het secundair afgemaakt, maar hebben ze vaak geen enkele professionele opleiding gevolgd voor het beroep van leerkracht. Een ander probleem is dat vrouwen vaak ondervertegenwoordigd zijn in het onderwijs. Vrouwelijke leerkrachten kunnen echter een stimulans zijn voor meisjes om naar school te gaan.

Industrielanden

Niet alleen in het Zuiden, maar ook in het Noorden kampt het onderwijs met problemen. In de ontwikkelingslanden spreekt men van te jonge en onervaren leerkrachten, terwijl er in het westen sprake is van een verouderd lerarenkorps. De overheden doen er alles aan om jongeren te rekruteren voor het onderwijs. In Duitsland en Zweden bijvoorbeeld, zijn de meeste leraren ouder dan 40 jaar. Dit wil zeggen dat de meeste onderwijzers hun opleiding 15 of 20 jaar geleden gevolgd hebben, terwijl in die periode de kennis en vaardigheden waar leerlingen nood aan hebben, sterk veranderd zijn. Het wordt dus moeilijk voor die leerkrachten om aan deze noden tegemoet te komen. In de meeste landen is er een bijscholing mogelijk, maar de vraag blijft of die bijscholing kwalitatief en relevant is.

Het grootste probleem van het Westerse onderwijs is het loon dat uitgekeerd wordt. Door de relatief lage lonen blijft het moeilijk om nieuwe leerkrachten aan te trekken. In de lidstaten van de OESO verdient een leraar met 15 jaar ervaring gemiddeld 27.525 euro per jaar, iets wat volgens het onderzoek in verhouding lager is dan het gemiddeld loon van personen die een ander, evenwaardig, beroep uitoefenen. Maar de leerkrachten in het Westen verdienen natuurlijk nog altijd meer dan de leerkrachten in de ontwikkelingslanden, waar de lonen constant dalen sinds de jaren 1990. In Indonesië bijvoorbeeld verdient een onderwijzer met 15 jaar ervaring gemiddeld 2.938 euro per jaar en in Peru verdient elke leerkracht, ongeacht zijn graad, jaarlijks zo'n 4.700 euro.

Overheid

Het onderzoek haalt aan welke inspanningen de overheden doen om tegemoet te komen aan de onderwijsproblematiek en om het onderwijs te optimaliseren. In sommige landen, zoals Peru, is er een compensatie voor hun laag loon in die zin dat de leerkrachten jaarlijks slechts 648 uren moeten lesgeven. In de Filippijnen verdienen de onderwijzers meer (ongeveer 10.640 euro per jaar), maar hier moeten ze dan ook 1.176 uren per jaar lesgeven in een klas van 50 leerlingen of meer.

Om het juiste evenwicht te vinden moeten de regeringen inspanningen leveren zodat men een professioneel lerarenkorps kan uitbouwen. Reeds in 1966 keurden de UNESCO en het ILO de "Recommendation Concerning the Status of Teachers" goed dat het belang van leerkrachten bij de opvoeding benadrukt. Hun belangrijke bijdrage aan de samenleving moet dan ook tot uiting komen in hun salaris en hun werkomstandigheden.

"De Aanbeveling is op dit moment uiterst relevant", zegt John Daniel, de UNESCO onderdirecteur-generaal voor onderwijs, "de belangrijkste factor voor het lerarentekort is een daling van hun status en de daarbij aansluitende achteruitgang van de werkomstandigheden. Het gevolg is dat veel leerkrachten een ander beroep gaan uitoefenen en dat jonge mensen een job in het onderwijs vaak als een laatste optie zien." "Wat we nu zien, zijn de eerste tekenen van een globale onderwijscrisis", zegt Sally Paxton, afgevaardigd bestuurder van het ILO, "de noden van leerlingen en van scholen veranderen door een verschuiving in de behoeften van de bevolking en door het feit dat kennis en vaardigheden steeds belangrijker worden. Regeringen zijn genoodzaakt om een nieuwe manier te vinden om een dialoog aan te gaan met hun leerkrachten zodat er een verbetering kan komen in het lot van de onderwijzers wereldwijd."